NIEUWS
DAT ONS RAAKT!!
samenvatting
Christenen uit zowel het Oude als het Nieuwe Testament dienen lessen te trekken om Bijbelse gerechtigheid na te jagen. Bijbelse gerechtigheid bestaat ten minste uit:
-
gelijke behandeling voor iedereen
-
radicale vrijgevigheid
-
opkomen voor mensen zonder macht
-
is een gemeenschappelijke en persoonlijke verantwoordelijkheid
NIEUWS
25 augustus 2023 door Tim Keller
Christenen moeten zich sterk bekommeren om het lot van vluchtelingen en armen
Zowel Mozes als Jezus vertelt ons dat de gerechtigheid en vrede van de uiteindelijke Stad van God weerspiegeld moeten worden in het leven van gelovigen. Dat betekent dat christenen uit zowel het Oude als het Nieuwe Testament lessen moeten trekken om Bijbelse gerechtigheid na te jagen als getuigenis van het evangelie. Bijbelse gerechtigheid wordt gekenmerkt door ten minste de volgende vier aspecten.
1. Gerechtigheid betekent gelijke behandeling voor iedereen
In de wet van Mozes staat: ‘Voor u geldt één recht, zowel voor de vreemdeling als voor de ingezetene, want Ik ben de HEERE, uw God.’ (Leviticus 24:22) Dit was een radicale en unieke norm, vooral als je het vergelijkt met de wetten van de omringende culturen. Er moet sprake zijn van gelijke behandeling, niet alleen ongeacht iemands ras en nationaliteit, maar ook ongeacht iemands afkomst. Zo zijn er bijvoorbeeld herhaaldelijk verboden op omkoperij (vgl. Jesaja 1:23). Omkoperij benadeelde de armen en zelfs de minder rijken. Als er stelselmatig sprake is van omkoperij en smeergeld bij de overheid, in de wetgeving of in de handel, zullen mensen met minder geld niet hetzelfde behandeld worden als mensen met veel geld.
Deze nadruk op gelijkheid was gebaseerd op onderwijs uit Genesis 1:27: alle mensen zijn gelijk geschapen naar het beeld van God. Andere maatschappijen zagen mensen van verschillende rassen bijna als verschillende soorten. De Grieken en Romeinen beschouwden barbaren als minder menselijk of door hun aard op z’n minst geschikt om slaven te zijn. De Bijbel zegt echter: ‘Een arme en een rijke hebben dit gemeen: de HEER heeft hen beiden gemaakt.’ (Spreuken 22:2) Het principe van het beeld van God gaat schuil achter het schokkende onderwijs van Jezus in Matteüs 5:22, waar wordt gezegd dat het beledigen van anderen – hen ‘dwaas’ of ‘idioot’ noemen – gelijkstaat aan moord en een aanval is op hun waardigheid. In Jakobus 3:9 wordt het vervloeken van mensen, die gemaakt zijn naar het beeld van God, een ernstige zonde genoemd en wordt gesproken over het grote gevaar van ongelijke behandeling van mensen op basis van hun rijkdom (Jakobus 2:1-7). Ieder mens op aarde, ongeacht ras, afkomst, sekse, talenten en gedrag, moet even eerlijk en respectvol worden behandeld.
God roept diegenen met meer wereldse goederen op om vrijwillig te delen met wie armer of zwakker zijn.
2. Gerechtigheid betekent radicale vrijgevigheid
De Bijbel is heel duidelijk over het principe van privébezit. Het achtste gebod veroordeelt iedere diefstal als onrecht, en Exodus 21:16, Deuteronomium 24:7 en Leviticus 19:11 verbieden ontvoering, omdat het hierbij gaat om het onrechtmatig zich toe-eigenen van iemands rechten over zichzelf alsmede zijn rechtmatige eigendommen. Aan de andere kant herinnert God zijn volk er ook aan dat hij de eigenaar is van alle dingen (Psalm 24:1, 115:16) en dat wij rentmeesters zijn van zijn bezittingen (1 Kronieken 29:14: ‘Want van U is alles, en uit Uw hand hebben wij het U gegeven’ HSV). Wij hebben uiteindelijk onze rijkdom niet verdiend, maar ontvangen die als een geschenk. Als we op een andere plek en in een andere tijd geboren waren, of onder andere sociale en fysieke omstandigheden, zou al ons harde werk weinig hebben opgeleverd. ‘Wat hebt u dat u niet hebt ontvangen?’ (1 Korintiërs 4:7) Onze rechten op ons bezit zijn dus niet absoluut. God roept diegenen met meer wereldse goederen op om vrijwillig te delen met wie armer of zwakker zijn.
Omdat het land en de opbrengst ervan ten diepste aan God toebehoorden (Leviticus 25:23), waren er in Israël geen absolute rechten op bezit en rijkdom. Er was het principe van het aren lezen. Niemand mocht de volledige opbrengst van zijn akker oogsten. Men moest iets voor de armen achterlaten om aren te kunnen rapen (Leviticus 19:9-10, 23:22). Met andere woorden, een eigenaar mocht niet de hoogstmogelijke winst uit de opbrengst van zijn land persen. En dan was daar ook nog het sabbatsjaar. Eens in de zeven jaar werden alle schulden kwijtgescholden en uitgewist. Als een man of een gezin diep in de schulden zat, werkten ze als arbeiders in verplichte dienst om de schuld af te betalen. Maar in het sabbatsjaar werden deze dienaren vrijgelaten en hun schulden kwijtgescholden (Deuteronomium 15:1-18).
Deze verordeningen waren uniek onder de wereldculturen. Ze zijn evenmin verenigbaar met strikt socialisme als met onverschillig kapitalisme. Craig Blomberg schrijft dat de wet van Mozes dus ‘scherpe kritiek levert op (1) een geleide staatseconomie die geen oog heeft voor de kostbare schat van persoonlijke wortels, en (2) het ongeremde individualisme waarbij individuen worden beschermd ten koste van de gemeenschap’.
In de Bergrede geeft Jezus een aanvulling op het Bijbelse onderwijs over vrijgevigheid. Hij stelt onze hartgesteldheid aan de orde, die ons ervan weerhoudt ons bezit met anderen te delen. Hij spreekt over geld als een afgod die we dienen, vanuit de gedachte dat ons banksaldo ons eigenwaarde geeft (Matteüs 6:21, 24). Hij waarschuwt ons voor de manier waarop hebzucht onze blik op het leven kan misvormen (Matteüs 6:22-23). Anders dan veel critici van de heersende klasse, spreekt Jezus het hart aan en laat Hij mensen zien hoe ze kunnen veranderen.
De Bijbel zegt nergens dat we moeten opkomen voor rijken en machtigen, om de eenvoudige reden dat zij jou daarvoor niet nodig hebben.
3. Gerechtigheid betekent opkomen voor mensen zonder macht
De Bijbel zegt nergens dat we moeten opkomen voor rijken en machtigen, om de eenvoudige reden dat zij jou daarvoor niet nodig hebben. Aan de andere kant zegt de Bijbel wel: ‘Spreek voor hen die weerloos zijn, bescherm het recht van de vertrapten…geef de armen en behoeftigen hun recht.’ (Spreuken 31:8-9) Jeremia schrijft: ‘Red wie beroofd werd uit de handen van zijn onderdrukker, buit vreemdelingen, weduwen en wezen niet uit, pleeg geen geweld tegen hen, vergiet in deze stad geen onschuldig bloed.’ (Jeremia 22:3) Hier kiest Jeremia groepen mensen uit die zich, in tegenstelling tot anderen, niet tegen een slechte behandeling kunnen verdedigen. In Zacharia 7:9-10 vinden we een lijst van vier van deze groepen die in de oudheid speciale zorg nodig hadden: weduwen, wezen, vluchtelingen en armen. Gelovigen moeten zich sterk bekommeren om hun lot. In Spreuken 22:22-23 lezen we: ‘Beroof een arme niet, hij is al arm genoeg’ en Psalm 41:2 (HSV) zegt: ‘Welzalig is hij die verstandig omgaat met een ellendige.’ Verstandig omgaan betekent lang en goed nadenken en strategische planning.
In de Bergrede roept Jezus zijn discipelen op om aan de armen te geven en hij noemt dit geven ‘gerechtigheid’, dikaiosune – rechtvaardigheid (Matteüs 6:1). Op andere plaatsten wordt Jezus hun pleitbezorger als hij de farizeeërs aanspreekt op het feit dat ze ‘geldzuchtig’ zijn (Lucas 16:14) en de Schriftgeleerden hekelt omdat ze ‘de huizen van de weduwen [verslinden]’ (Lucas 20:47), dat wil zeggen dat ze misbruik maken van hun precaire financiële en juridische positie.
4. Gerechtigheid is een gemeenschappelijke en persoonlijke verantwoordelijkheid
Gerechtigheid betekent dat we mensen geven wat hun toekomt. Voor de onderdrukten en de armen betekent dat dat we voor hun rechten, als mensen die gemaakt zijn naar Gods beeld, opkomen. Het betekent echter ook dat we mensen die onrecht bedrijven verantwoordelijk houden voor hun daden. Dat brengt ons bij de vraag hoe onrechtvaardigheid plaatsvindt en de Bijbel laat ons zien dat dit zowel direct (persoonlijk) als indirect (systematisch en gezamenlijk) gebeurt.
Soms houdt God families, groepen en volken gezamenlijk verantwoordelijk voor de zonden van anderen, hoewel ze die dus niet persoonlijk begaan hebben.
Soms houdt God families, groepen en volken gezamenlijk verantwoordelijk voor de zonden van anderen, hoewel ze die dus niet persoonlijk begaan hebben. Daniël toont berouw over de zonden die zijn voorouders begaan hadden – weigeren te luisteren naar de profeten en het overtreden van hun geboden (Daniël 9: 5-6) -, hoewel er geen bewijs is dat hij persoonlijk deze dingen deed. In 2 Samuel 21 houdt God Israël verantwoordelijk voor het onrechtvaardige geweld van koning Saul tegen de Gibeonieten, hoewel Saul al jaren dood was. Sommigen hebben beweerd dat deze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid alleen gold voor Israel, maar in Amos 1-2, 1 Samuel 15:2 en Deuteronomium 23:3-8 houdt God leden van de huidige generatie van een heidens volk verantwoordelijk voor de zonden die door hun voorouders begaan zijn. Petrus zegt dat allen die in Jeruzalem aanwezig waren op het moment van Jezus’ veroordeling verantwoordelijk waren voor zijn dood (Handelingen 2:14, 23, 36), hoewel slechts een klein aantal van hen daadwerkelijk betrokken was bij de uitvoering ervan (vers 23). Dit impliceert dat ze verantwoordelijk waren, omdat de kruisiging niet had plaatsgevonden als de meerderheid niet had gezwegen en ertegen in opstand was gekomen.
De Bijbel erkent ook dat er sociaal gezien gevestigde levenswijzen zijn waarbij machtigen begunstigd worden en een specifieke groep onderdrukt wordt, hoewel veel mensen die deelnemen aan dit systeem niet welbewust kwaad in de zin hebben. In hoofdstuk 9 lazen we over het Romeinse mecenaat, dat functioneerde door middel van maaltijden en gastvrijheid (Lucas 14). Het betekende een systematische uitsluiting van de armen en hielp de rijken en hun connecties om nog rijker te worden en banden te versterken. Jezus stond zijn discipelen niet toe om daar ook maar iets mee te maken te hebben. Op dezelfde manier verbood Paulus de christenen om deel te nemen aan slavenhandel (1 Timoteüs 1:8-11), hoewel dat voor betrokkenen een winstgevende onderneming was.
Ondanks het gegeven van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en systematisch kwaad legt de Bijbel de grootste nadruk op individuele verantwoordelijkheid. We hebben gezien dat God groepen kan veroordelen vanwege de zonden van individuen (Jozua 7, Numeri 14), maar de Bijbel maakt ook duidelijk dat bij de menselijke rechtspraak ‘ouders … niet ter dood gebracht [mogen] worden om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, mag hij ter dood gebracht worden’ (Deuteronomium 24:16). Ja, onze ouders en families kunnen ons onderwijzen in en aanzetten tot kwaad, maar we kunnen ons daartegen verzetten en we zijn er ook verantwoordelijk voor om dat te doen. In Ezechiël 18 zien we wat er kan gebeuren als we te veel nadruk leggen op gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Het gevolg is fatalisme en onverantwoordelijkheid. Ezechiël keert zich daartegen door te zeggen dat we ten volle verantwoordelijk zijn voor al onze zonden, en dat onze verlossing voor God een persoonlijke zaak is.
De Bijbel erkent dus dat er sprake is van een complexe situatie als het gaat om de verantwoordelijkheid voor onrechtvaardigheid. De realiteit van gemeenschappelijke zonde neemt de persoonlijke, morele verantwoordelijkheid niet weg en de individuele verantwoordelijkheid ontkracht de realiteit van gemeenschappelijk kwaad niet. Bijbelse gerechtigheid leert mij dat ik verantwoordelijk ben voor mijn zonden, maar ik kan ook medeplichtig zijn aan, verantwoordelijk voor en betrokken bij de zonden en onrechtvaardigheden van andere mensen.
Tim Keller (1950-2023) was predikant, oprichter van de bloeiende Redeemer Church in New York en auteur van honderdduizenden verkochte boeken. Dit fragment van Keller is afkomstig uit de uitgave ‘Hoop in bange tijden’. Smaakt bovenstaand boekfragment naar meer? Klik hier om ‘Hoop in bange tijden’ te bestellen.
Tim Keller